Rasstandaard
De rasstandaard
De bedoeling van het opstellen van een rasstandaard was een beschrijving te geven van de ideale Border Terrier. Een Border Terrier zoals die geschikt was voor het werk waarvoor hij gefokt werd, lang voordat het ras op tentoonstellingen kwam. Het is de leidraad van de keurmeester en iedere fokker, maar het blijft een ideaalbeeld dat nooit helemaal te realiseren is. De omschrijving die in de rasstandaard gegeven wordt, is niet zo gedetailleerd dat met een meetlat en een centimeter is uit te maken of een hond er al dan niet aan beantwoordt. Er blijft dus altijd ruimte voor een persoonlijke opvatting over de interpretatie van de rasstandaard, binnen het kader dat de rasstandaard aangeeft. Zo is het ook te verklaren dat in bepaalde kennels een heel uitgesproken type wordt gefokt dat je er op shows altijd uit kunt halen.
Een eerste vereiste om de rasstandaard te kunnen interpreteren is, dat men op de hoogte is van het soort werk dat van terriers in het algemeen, en van de Border Terrier in het bijzonder, wordt verlangd. Hierover kunt u lezen in het hoofdstuk ‘De Border Terrier en zijn werk’. Daarnaast is een goede kennis van de anatomie natuurlijk onontbeerlijk. Wanneer u daarover meer wilt weten, kunt u bij veel kynologenverenigingen een cursus Kynologische Kennis (KK1 en 2) volgen. In de daaropvolgende cursus Exterieur & Bewegingsleer (E & B) – gegeven door de Raad van Beheer – leert u meer over de anatomie in het bijzonder.
Het is heel moeilijk te omschrijven wàt het nou precies is dat een hond, een terrier, tot een ‘typische’ Border Terrier maakt. Een Border Terrier die volgens de rasstandaard één of zelfs meer fouten heeft, kan toch een heel goed type hebben. Om type te leren onderscheiden, moet u zo veel mogelijk Border Terriers proberen te bekijken, bijvoorbeeld op tentoonstellingen of bijeenkomsten (clubmatches, jongehondendagen) van de rasvereniging. U moet de rasstandaard zo’n beetje uit uw hoofd kennen, u moet vooral veel vragen aan mensen die al wat langer meelopen en u moet aan de hand van het keurmeesterverslag proberen te achterhalen waarom een keurmeester de ene hond prefereert boven de andere.
De rasstandaard is vanaf het moment van de erkenning van het ras in 1920 praktisch ongewijzigd gebleven.
Algemeen voorkomen
‘In wezen een werkterrier’.
Kenmerken
‘Moet in staat zijn een paard bij te houden en levendigheid met moed combineren’.
Temperament
‘Actief en sportief, zoals hiervoor aangegeven’.
Met deze punten wordt benadrukt dat een Border Terrier te allen tijde geschikt moet zijn om te werken. De hele rasstandaard moet in die context gelezen worden; een Border Terrier moet een paard bij kunnen houden, hij moet graag willen werken en hij moet moedig genoeg zijn om een vos tot in diens hol te achtervolgen en hem daar aan te vallen.
Hij moet ten opzichte van andere honden sociaal reageren en mag niet agressief zijn.
Hoofd en schedel
‘Het hoofd als dat van een otter, middelmatig breed in schedel met een korte, krachtige voorsnuit; een zwarte neus verdient de voorkeur, maar een lever- of vleeskleurige neus is geen ernstige fout’.
Vooral door zijn hoofd onderscheidt de Border Terrier zich van alle andere terrierrassen. Niet alleen de schedel moet op die van een otter lijken, maar het hele hoofd, zowel van voren gezien als van opzij. Maar hoe ziet een otterhoofd er eigenlijk uit? Otters kunnen onderling heel erg verschillend zijn. Degenen onder u die geïnteresseerd zijn in otters, raden wij de boeken van Gavin Maxwell aan, die ze jarenlang als huisdier hield. Anne Roslin-Williams schrijft in haar boek ‘The Border Terrier’: ‘The head of an otter is designed to lie flat on the surface of the water when the animal swims; this means a flat, shallow head, rather like an old-fashioned tobacco pouch in shape’. Een grof hoofd is in ieder geval ongewenst. De verhouding tussen de lengte van de schedel en de lengte van de voorsnuit is 2:1. De voorsnuit mag echter niet te kort zijn, omdat dit gepaard kan gaan met ondervoorbijten of een te ronde schedel. Dit zijn allebei ernstige fouten. De overgang van de schedel naar de voorsnuit (de zgn. ‘stop’) mag niet te geprononceerd zijn.
De kleur van de neus heeft natuurlijk niets met werkcapaciteiten te maken, maar alleen met persoonlijke voorkeur, net zoals iets dat niet in de rasstandaard staat: het garnituur (‘snor, baardje en wenkbrauwen’). Op de tentoonstellingen zien we de Border Terriers graag met een kleine snor en niet te overdadige baard en wenkbrauwen; werkende honden raken deze echter meestal kwijt!
Ogen
‘Donker, met doordringende uitdrukking’.
De ogen mogen niet uitpuilen, want dan zijn ze te kwetsbaar. Ze moeten niet te dicht bij elkaar staan, of erg ver uit elkaar, zoals bij de Staffordshire Bull Terrier. Te lichte ogen komen tegenwoordig bijna niet meer voor.
Oren
‘Klein, v-vormig, middelmatig dik en naar voren, dicht langs de wang hangend’.
De oren mogen niet te hoog zijn aangezet of boven de schedellijn uitkomen. Het mooist is het als de vouw van de oren een rechte lijn vormt met die van de schedel. Een knopoor, zoals bij de Foxterrier, is fout, evenals oren die ‘naar opzij’ gedragen worden. Dit laatste komt echter vaak voor bij pups die aan het wisselen zijn. Na het wisselen worden de oren dan weer correct gedragen. De kleur van de oren ziet men graag donkerder dan die van het lichaam.
Mond
‘Een schaargebit, d.w.z. de boventanden staan voor en nauwsluitend tegen de ondertanden, recht in de kaak. Een tanggebit is aanvaardbaar. Ondervoor- en overbijten is een grote fout en in hoge mate ongewenst’.
Een Border Terrier moet in het bezit zijn van een sterk gebit. De gebitselementen moeten voldoende groot zijn. Eén of twee snijtandjes die uit het gelid staan, zullen meestal door een keurmeester door de vingers worden gezien, maar u moet nooit vergeten dat er in dat geval vaak wel sprake kan zijn van een erfelijke aanleg voor een gebitsfout. Ook slijt zo’n gebit vaak sneller, omdat het uitstekende tandje kwetsbaarder is en daardoor eerder los gaat zitten en dan uitvalt. Met honden met ernstige gebitsfouten, zoals ondervoor- of overbijten, moet onder geen beding gefokt worden.
Hals
‘Van middelmatige lengte’.
Vooral niet te kort, want een hals van goede lengte gaat samen met een voldoende schuin liggend schouderblad. Een goede bespiering is van belang, omdat een Border Terrier, die de vos in het hol doodbijt, hem er ook zelf uit moet zien te krijgen en dat betekent meestal dat hij hem een eind moet slepen. Een te lange hals is vaak onvoldoende krachtig.
Voorhand
‘Voorbenen recht, met niet te zware botten’.
Een Border Terrier moet zó gebouwd zijn dat hij lang achtereen kan galopperen. Daarvoor is nodig een goed schuin liggend schouderblad en een lange opperarm. De ellebogen moeten zowel in stand als in beweging evenwijdig aan het lichaam zijn. De benen moeten in draf recht naar voren worden gebracht zonder steppen (dat is het hoog optrekken van de polsen) of weven (dit is het naar buiten zwaaien van de voorbenen). Omdat een Border Terrier ‘in staat moet zijn een paard te volgen’, moet hij ook voldoende hoog op de benen zijn. Dit staat nergens in de rasstandaard, maar Robert Hall schrijft in zijn commentaar op de rasstandaard dat de afstand tussen de onderkant van de ribbenkast en de grond 8 inches (20 centimeter) moet zijn. De botten moeten niet te zwaar zijn, maar ook niet te licht.
Romp
‘Diep, smal en tamelijk lang. Ribben goed naar achteren liggend, maar niet overmatig rond, daar men een terrier met beide handen achter de schouder moet kunnen omspannen. Sterke lendenpartij’.
De reden dat een Border Terrier met twee (mannen)handen omspannen moet kunnen worden, is dat hij zich door dezelfde nauwe spleten moet kunnen wurmen als een vos. Die lijkt vaak groot, maar in verhouding is hij vrij smal en de hond, die hem in zijn hol moet kunnen volgen, mag dus ook niet te breed gebouwd zijn. Robert Hall tekent hierbij aan dat de afstand tussen de voorbenen, gemeten tussen de ellebogen, ongeveer vier vingers moet bedragen.
Let u vooral op de woorden ‘tamelijk lang’. Dit impliceert dat een Border Terrier nooit ‘cobby’ (kort en gedrongen van bouw) mag zijn! Hij moet zó lang van lichaam zijn dat hij zich soepel en efficiënt kan bewegen en zich makkelijk in een nauwe ruimte kan omdraaien.
De tamelijk lange rug wordt verkregen door het ver naar achteren doorlopen van de ribben. De lendenen moeten kort, sterk en gespierd zijn en het liefst licht gewelfd.
Achterhand
‘Op snelheid gebouwd’.
De standaard is hier wel erg summier, vooral als u bedenkt dat alle kracht, die nodig is voor de voortbeweging, vanuit de achterhand ontwikkeld moet worden. Het bekken moet lang zijn en iets schuin liggen. De dijen moeten goed gespierd zijn, maar het belangrijkste is: een goed gehoekte knie en een lage hak. Al deze factoren samen zorgen voor een krachtige afzet en een optimale paslengte. Ook de achterbenen moeten in draf recht naar voren gebracht worden, zonder naar buiten (‘o-benigheid’) of binnen gedraaide hakken (‘koehakkigheid’).
Voeten
‘Klein met dikke zolen’.
Lange voeten (‘hazenvoeten’) zijn ongewenst omdat ze sneller geblesseerd raken, waardoor de hond kreupel gaat lopen. Korte, goed gesloten voeten (‘kattenvoeten’) zijn veel beter bestand tegen de inspanningen van een hele dag hard werken. De voetkussens moeten dik zijn.
Staart
‘Matig kort, tamelijk dik aan de basis, dan naar het eind smal toelopend. Hoog aangezet, vrolijk gedragen, maar niet in een krul over de rug’.
Ook de staart onderscheidt de Border Terrier van andere terrierrassen. Hij heeft, van boven gezien, ongeveer de vorm van een wortel en de onderkant is iets afgeplat. Vroeger sprak men wel van een otterstaart, maar die benaming is niet correct en wordt dan ook niet meer gebruikt. De staart van de Border Terrier – en trouwens van alle werkende terrierrassen – wordt als handvat gebruikt om de hond uit een vossen- of konijnenpijp te trekken. De staart is aangezet in het verlengde van de wervelkolom, dus niet, zoals bij een Foxterrier, loodrecht op de rug. Een te lange staart geeft een grotere kans op kneuzingen of breuken, wanneer het aanpakken onhandig gebeurt; hij moet dus wel tamelijk kort zijn en recht, maar nóóit gecoupeerd. In de showring laten de Border Terriers hun staart vaak hangen; dit is geen fout, want het is typerend voor het karakter van het ras. Overigens mag de staart niet – als de hond loopt – rechtop of over de rug gedragen worden. De ideale dracht van de staart is – volgens o.a. Anne Roslin-Williams – op ‘twee uur’.
Gang/beweging
‘Zodanig atletisch gebouwd, dat hij een paard moet kunnen bijhouden’.
De hond moet een uitgrijpend gangwerk hebben, dus een relatief grote paslengte.
Beharing
‘Hard en dicht met een dichte onderbeharing. Het vel moet dik zijn’.
Een goede, dikke vacht is van groot belang, omdat deze de hond beschermt tegen kou en nattigheid. Daarvoor is vooral een goede ondervacht nodig (dat is het korte, zachte haar dat u ziet als u de bovenvacht tegen de groeirichting in strijkt). De lengte van de bovenvacht varieert sterk: sommige honden hoeven bijna nooit geplukt te worden, andere soms drie keer per jaar. Hoe korter de vacht, hoe makkelijker de hond te showen is, want zo’n Border Terrier ziet er het hele jaar door netjes uit. Een korte(re) vacht gaat helaas wel bijna altijd samen met een verlies van ondervacht. Let wel, een korte vacht met weinig onderhaar is fout, omdat deze onvoldoende bescherming biedt bij het werk.
De huid moet niet alleen dik zijn, maar ook los zitten, want dit verkleint de kans op ernstige verwondingen bij een confrontatie met de vos.
Kleur
‘Rood, tarwekleurig, grijs & bruin of blauw & bruin’.
De kleur van de vacht is onbelangrijk en alleen een kwestie van smaak; alle genoemde kleuren zijn toegestaan en kunnen ook in één nest voorkomen. Een niet te grote, witte borstvlek is geoorloofd; wit aan de voeten is fout!
Met rood wordt een licht roodbruin bedoeld. Tarwekleurig, in het land van oorsprong ‘wheaten’ genoemd, is zwakgeel en rossig. Deze beide kleuren komen vrijwel niet meer voor.
Grijs & bruin of ‘grizzle-and-tan’ lijkt op de kleur van een haas. Blauw & bruin of ‘blue-and-tan’ was oorspronkelijk het blauw zoals we dat nu nog kennen bij de volwassen Irish Kerry Blue Terrier. Tegenwoordig is het blauw bij de Border Terrier ogenschijnlijk zwart, maar het moet wel voldoende doorschoten zijn met lichte haren (‘ticking’). De zwarte haren zijn grijs aan de wortel. Een te zwarte vacht is absoluut fout.
Grappig is dat bijna elke Border Terrier op ongeveer éénderde van de staart een ring van grijze en zeer harde haren heeft.
Gewicht
‘Reuen tussen 5,9 en 7,1 kg (13 – 15,5 lbs). Teven tussen 5,1 en 6,4 kg (11,5 – 14 lbs)’.
Deze gewichten gelden voor honden in werkconditie. De zwaarste Border Terrier op de clubmatch van de Nederlandse Border Terrier Club in 1992 woog ongeveer twaalf kilo!
Al in 1929 werd er over geklaagd dat de Border Terriers, die op tentoonstellingen kwamen, zwaarder waren dan de rasstandaard toestond. Er zijn echter ook werkende Border Terriers die zwaarder zijn dan is toegestaan. Toch moet de maximumgrens in de gaten worden gehouden, want te zware honden zijn vaak ook te groot en/of te grof gebouwd. Ze zijn dan of niet racy genoeg om een paard te kunnen volgen of ze zijn niet meer te omspannen. In beide gevallen zijn ze niet geschikt voor het werk.
Een Border Terrier die te licht is, komt veel minder voor.
Fouten
‘Elke afwijking van de voorafgaande punten moet als fout worden beschouwd en de mate waarin de fout moet worden aangerekend, moet in de juiste verhouding staan tot de ernst van de fout en de invloed ervan op de werkcapaciteiten van de terrier’.
Het zal duidelijk zijn dat ook hierbij enige vrijheid van interpretatie aan de keurmeester geboden wordt.
Opmerking
‘Reuen moeten twee ogenschijnlijk normale, waarneembare teelballen hebben die geheel in de balzak zijn ingedaald’.
In Nederland worden reuen, waarvan één of beide teelballen niet zijn ingedaald, niet op tentoonstellingen toegelaten.